Interview Gideon Brugman uit Striprofiel door Hans van den Boom (1977)

Gepubliceerd op 9 februari 2019 om 21:17

Interview Gideon Brugman uit Striprofiel nummer 2 van het vierde jaargang 1977 door Hans van den Boom

Op een gegeven moment komt Dick Matena op mij af en zegt: “Nou, je kunt wel merken dat Lo het druk heeft. De teksten van die liedjes heeft hij maar even zeker vlug in mekaar geramd?”. Maar het waren Lo’s teksten helemaal niet. Die had één of andere maffe figuur bij de Oberon in elkaar geflansd, tussen de bedrijven van Trigië door waarschijnlijk.

Op een zeker ogenblik lezen Lo en ik in de Tina: “De tekenaar en schrijver van Patty zijn overspannen, en ze zijn afgereisd naar Vuurland om tot rust te komen, zodat ze na de vakantie weer met frisse moed kunnen beginnen “. Nou ja,dat slaat toch nergens op.

Nu alweer ruim twee jaar geleden, op 21 februari 1975, verscheen de laatste pagina van “De Ruïnes van Doem”, een professor Ambrosius-verhaal door Lo Hartog van Banda en Gideon Brugman.

Na Ambrosius’ woorden “waar kwam Heer Kletsnjet vandaan?” is het lange tijd stil geweest rond het Griezologisch Genootschap. Terecht hebben horden mensen zich afgevraagd, wat er nu precies met Ambrosius gebeurd was. Bovendien was eind 1976 ook Brugman’s tweede strip “Patty” in Tina, plots van het toneel verdwenen. Zou tekenaar Gideon Brugman besloten hebben te gaan rentenieren, of zou hij een nieuw leven zijn begonnen in Canada?

Een aantal raadsels zijn inmiddels gelukkig opgehelderd. Oberon is vorig jaar gestart met Patty-albums in de Tina Topstrip reeks, terwijl uitgeverij Centripress in datzelfde jaar met Ambrosius is begonnen. En met succes!

Het lag voor de hand om Gideon maar eens te gaan vragen wat er de laatste jaren zoal gebeurd is, en tegelijk wat meer te weten te komen over die mysterieuze “Kommando Moustache”-albums, over dat ene “Zonk en Stronk” verhaal in de Robbedoes, en over het feit dat hij de ene dag realistisch en de volgende dag karikaturaal werk kan produceren…

Gideon Brugman: Dat heb ik in mijn begintijd wel moeten leren, tijdens mijn opleiding “Publiciteit” op de academie in Rotterdam, en naderhand bij verschillende reclamebureaus. Daar moest je wel veelzijdig zijn, anders konden ze je niet gebruiken. Ik heb bij diverse bureaus gewerkt, onder andere bij Grijseels, het beruchte reclamebureau in Rotterdam. Daar heb ik twee maanden gezeten – langer hield ik het er niet uit – en toen ben ik, al heb ik het niet laten merken, min of meer gillend weggelopen.

Ik moest, vlak voor dat die twee maanden om waren, een contract tekenen, en ik wist dat als ik dat tekende, er nooit meer weg kwam. Dat wilde ik voor geen prijs. Ik had van anderen die er al jaren zaten, de meest akelige verhalen gehoord, over opzegtermijnen van een jaar en dergelijke. Bovendien had ik in die twee maanden ook al heel wat meegemaakt. En dan werd ik nog ontzien, omdat iemand met een academiediploma daar toch wel iets bijzonders was. Zo heb ik het meegemaakt dat er, toen ik daar ongeveer een maand zat, een nieuwe jongen bij kwam die op een verschrikkelijke manier stotterde. Hij had daar een zwaar minderwaardigheidscomplex van gekregen. Als je nu je werk klaar had moest je op een knop drukken van de multibox, een soort intercom. Je hoorde na een tijdje een dierlijk gebrul uit dat apparaat komen, dat was de baas die wilde weten “wat je moest”. Daarna mocht je dan afdalen naar het niveau van de baas om je werk te laten zien.

Die jongen zou voor het eerst een ontwerpje laten zien. Hij drukte op de knop en als vanouds klonk er een gegrom uit het ding. Die jongen schrok daar zo van dat hij prompt niet meer uit zijn woorden kwam. Grijseels werd kwaaier, die jongen steeds nerveuzer, net zolang tot een andere ontwerper dan maar het woord voor hem deed!

Er zat ook een man van 63, die nog maar twee jaar moest vol maken tot z’n pensioen. Hem heb ik op een gegeven moment echt huilend het bureau van de baas uit zien komen. Het was daar zo erg, het closetpapier werd nog geteld.

Omdat ik al die toestanden meegemaakt had wilde ik hem liever niet onder ogen komen met mijn ontslagbriefje (hij was bovendien een jaar of drie bokser geweest!) . In het voorbij gaan heb ik dat dus maar aan z’n secretaresse gegeven, zo van “oh, dat was ik nog vergeten…”. Naderhand heb ik gehoord dat Grijseels daar enorm nijdig over geworden is. Hij heeft nog iemand Rotterdam ingestuurd om me te zoeken, tot op het station aan toe, maar gelukkig was mijn trein toen al weg!

Toonder

In die tijd had ik ook al eens contact gezocht met de Toonder Studio’s. Ik heb aan Andries Brandt mijn werk laten zien en ik zou een proefstripje voor hem gaan maken over een professor. Dat is toch altijd een obsessie voor mij geweest, dat vond ik zulke maffe wereldvreemde figuren. Deze professor had, als ik me goed herinner, een elixer uitgevonden waardoor hij langer kon leven. Dat stuurde ik op, maar niet lang daarna kreeg ik het terug met een heel negatief briefje erbij. Daarin stond dat ik nog maar eens moest oefenen, een tijdje, maar dat ik wel bezig moest blijven….

Ik kan mij nu wel in de situatie van Andries verplaatsen, hoor. Die kreeg dagelijks brieven van mensen die een stripje wilde tekenen, en die vrijwel altijd de grootste puin maakten. Hij was daar zo’n man die overstelpt werd met IN- en UIT-bakken,met allemaal van die mappen met “mag ik eens iets voor U doen?”. Daar zou je ook wel moe van worden!

Naderhand ben ik nog eens bij Toonder geweest, met een strip waar ze erg enthousiast over waren: een seksstrip. Toen was dat nog erg revolutionair, en daardoor moeilijk te plaatsen, maar ze zagen er echt wel wat in.

Tenslotte was er samen met Lo het plan om voor Toonder een strip te maken, die “Lovelace” heette, over een nogal knappe jongen die allerlei wonderlijke avonturen beleefde. Dat project hebben we niet doorgezet, omdat we toen juist de aanbieding kregen om Patty te gaan doen, voor Tina.

Gondolex is ook nog bezig geweest met Eric de Noorman-boeken. Er zijn op een zeker moment twee gekleurde albums uitgekomen met Eric-avonturen. Daarmee wilde hij proberen weer aan de slag te komen, maar omdat de kleuren en de litho’s vreselijk slecht waren is dat project doodgelopen. Kresse is daar terecht erg kwaad over geworden. Ze hadden hem inkleuringen laten zien van Lies, het meisje dat ook een paar Ambrosius-verhalen ingekleurd heeft. Ze kan het uitstekend en Kresse was dan ook enthousiast. Maar op een gegeven ogenblik kostte dat teveel tijd en geld, waarop ze het de lithograaf van Gondolex lieten doen. Dat was een aardige jongen, maar dat werk kon hij nu eenmaal niet zo goed. Hij dacht aan productie, aan vier of zes pagina’s per dag. Hij had wat bussen verf staan en wat grote kwasten. Bovendien werkte hij graag met twee handen, want dat ging allemaal wat sneller – hij zou dat wel even fiksen. Je ziet dat ook in Kommando Moustache, dat de hoofdfiguren geregeld aan de meest kwalijke ziektes lijden. De tekeningen daarvan waren oorspronkelijk overigens helemaal niet voor kleur gemaakt; Kemp en ik dachten daar niet eens aan. Bij het inkleuren heeft hij toen hier en daar domweg arceringen zitten wegsnijden, en schaduwen , om daar zonder iets te zeggen een kleur voor in de plaats te zetten.

-Je bent op een gegeven moment gaan samenwerken met Theo Kemp?

Gideon: Theo Kemp was, toen ik begon, in Dordrecht al bekend als “de kunstenaar”. Hij had bijvoorbeeld een keer onder de naam Teoka een expositie van grote doeken, waarop alleen maar hier en daar wat vegen. Je begrijpt, dat vonden we wat je noemt “te gek”.

Hij wilde in die tijd , en dat moet toch al gauw zo’n twintig jaar geleden geweest zijn, ook al een strip-expositie organiseren. Dat zou de eerste internationale striptentoonstelling geworden zijn. Hij had iedereen aangeschreven, tot uitgevers in Spanje, Italië en Amerika (Gold Key Comics) aan toe, maar omdat hij alleen maar van Dupuis antwoord kreeg liep het op niets uit.

Mijn eerste strip met hem is als volgt ontstaan. We lazen in het Algemeen Dagblad en in De Dordtenaar altijd de strip Flash Gordon. Dat was niet de periode van Alex Raymond, maar de tijd dat Dan Barry het tekende. Barry was degene, die de strip in het tijdperk van Wernher von Braun zette. Op een gegeven moment werd de strip waarschijnlijk te erotisch – dwaas, als je er nu op terug kijkt, ze had aanmerkelijk meer aan dan een bikini – en toen eindigde het verhaal op een heel vreemde manier. Dale was in een raket meegenomen naar een andere planeet: Maria en Flits zouden haar via een stofzender achterna gaan. Op die planeet ontmoeten ze dan wat vreemde wezens en ze vinden ook de raket terug, helemaal leeggehaald. Verder zien ze geen levende wezens, maar vinden nog wel de kleren van Dale, met bloed bevlekt. Maria wordt vervolgens ontvoerd door een raar wezen en de tekst onder het plaatje luidt dan ongeveer: “Flits doolt rond tot hij opgepikt wordt door een raket”…..en verder niets meer. Naderhand begon een heel nieuw avontuur!

Theo en ik zijn daar toen een verhaal aan gaan koppelen . De strip van ons is later nog gepubliceerd ook, ik meen in “Nieuwe Stijl”, een Utrecht’s blad dat een nummer of acht heeft bestaan.

Commando Moustache

Samen met Theo Kemp werkte ik ook voor het sciencefictionblad “Galaxis”. Daar maakte ik covers voor. De uitgever van dat blad bracht ons in contact met een uitgever in Den Haag en toen ik bij Grijseels wegging ben ik voor hem gaan werken.

Het was een aardige man hoor, maar met weinig verstand van uitgeven. Hij was rijk geworden met seksbladen, die hij uit Zweden en Denemarken importeerde en hier doorverkocht. Hij wou uit die business en met het geld dat hij had, besloot hij strips te gaan uitgeven. Ik had toen al wat tekeningen gemaakt voor het stripje “Popgirl”. Dat is nooit uitgekomen, wel is er een pagina van gedrukt. Die uitgever kreeg dat stripje onder ogen en op basis van dat tekenwerk kregen Theo en ik de opdracht voor Kommando Moustache, naar een idee van de uitgever zelf. Hij wilde verhalen van een vredescommando van acht man. Dat was een ellende, zoveel hoofdfiguren. Het was dan ook niet te vermijden dat zich A – en B-figuren vormden. Je kunt niet acht helden hebben, die allemaal op het voorste plan staan. Bovendien was er ergens nog een coördinator en daarboven weer iemand van de V.N.. Als er nou ergens een ramp gebeurde moest het commando er op af. Uit ieder land was er iemand: een Nederlander, een zware sterke Rus, een Engelsman, een Japanner, een Fransman die zo’n beetje de charmeur was, een Noor, een Amerikaan en een Schot.

Na drie verhalen kregen we het idee om de Nederlander er uit te gooien en in plaats daarvan een roodharig Iers meisje in het team op te nemen. We besloten toen de Nederlander in het vierde album te laten vertellen, dat hij bericht gekregen had dat zijn vader was overleden. De goede man had een kruidenierszaak gedreven en nu moest en zou die Hollander naar huis om de zaak over te nemen. Zover is het evenwel niet gekomen, er zijn maar twee verhalen inderdaad uitgegeven. Naderhand zag ik ze nog terug, in Amsterdam, bij De Slegte in de uitverkoop. Ze lagen daar in de etalage met een bandje er omheen, en daar stond nota bene op: “DE MEEST VERKOCHTE STRIP IN AMERIKA”! En dat terwijl de strip Nederland nog nooit uit was geweest. Toen heb ik nog maar gauw een paar exemplaren gekocht, voordat ze weer naar Amerika verdwenen, vanwege het succes daar!

Bewusteloos

Ik heb in die tijd toch wel een boel lol gehad. Die uitgever, Gondolex NV, was vreselijk enthousiast, kwam ook steeds vol plannen bij ons. Hij sloeg zich om de haverklap op de knieën en dan zei hij: “Jongens, we gaan ons bewusteloos verdienen!”. En dan gingen we in zijn mooie blauwe Mercedes naar België, waar een vriend van hem een grote drukkerij had. Ook gingen we met hem in de duurste restaurants dineren, het kon niet op. De man is trouwens naderhand wel bewusteloos geraakt, maar niet van het verdienen. Eigenlijk is het wel triest. Hij heeft er al zijn geld in gestoken. Hij was argeloos en naïef, net als wij. Er werd op stripgebied nog maar weinig gedaan in Nederland. Alleen Pep was erbij gekomen, maar verder gebeurde er niets. Strips werden nog steeds in de kachel gegooid, dat was boze lectuur die ook van school uit werd afgekeurd. Hij was waarschijnlijk te vroeg, als hij in ’70 of ’72 begonnen was, had hij een betere kans gehad.

Hij wilde op een bepaald moment ook kleurboeken gaan uitgeven. Ik heb daar tekeningen voor gemaakt, onder andere een tovenaar, kabouters en dergelijke. Van daar uit kwamen we op het plan een stripboek voor de jeugd uit te geven met verschillende verhalen. We noemden het “Boemerangstripboek” en er stond een stripje in van mijn broer Carry, een oud stripje van mij, en een verhaal van mij dat getiteld was “Zonk en Stronk”. (Bij nader inzien bleek deze eerste Zonk en Stronk-versie over “Zonk en Stroemf” te gaan, waarbij de laatste, gezien de blauwe mutsen van hem en zijn makkers, letterlijk werd overgenomen van “Les Stroumf”, de originele Franse benaming voor de Smurfen – red.) Dat boek is inderdaad gedrukt, maar kort daarop ging Gondolex failliet en bleef de hele partij liggen bij de drukkerij. Naderhand heb ik vernomen dat een gedeelte er van gestolen is en later op de markt gebracht; illegaal dus en met een heel andere cover dan de oorspronkelijke.

-Waarom stond er eigenlijk zoveel overbodige tekst bij de tekeningen? Gideon: Dat was ook weer een idee van de uitgever. Hij dacht: “de mensen moeten alles goed uitgelegd krijgen. Daarom laten we in de bladzijde een ruimte over, en daar zetten we nog eens duidelijk een tekst in.” Dat werkte natuurlijk averechts; de mensen lazen eerst de strip en kregen daarna nog eens het zelfde te lezen. Ze begrepen er niets meer van.




”Het fotohokje van Vroom & Dreesmann, waar Gideon Brugman & Theo Kemp vaak komische foto’s gingen maken, al of niet met een koffer vol feestneuzen, brillen etc. etc.”

Zonk en Stronk

Na die Gondolex-geschiedenis kwam ik al gauw in contact met Lo Hartog van Banda, een fantastische man, die net zo gek was als wij. Samen met Ruud Ringers was ik namelijk naar Pep toe gestapt. Theo Kemp had op dat moment niet zoveel interesse meer in strips. Vandaar dat ik Ringers gevraagd had of hij teksten wilde schrijven. Hij heette echt zo, dat was geen pseudoniem.

Peter Middeldorp zat toen nog bij Pep en die wilde wel een strip van ons, mits we gecoacht werden door Lo Hartog van Banda. We dachten: “nou, dat is natuurlijk een heel oude man met baard en sigaar, zo iemand die al jaren ergens in de kelders rondzwerft. Maar dat bleek helemaal niet zo. We lagen elkaar uitstekend, hij was eigenlijk ook een rare snuiter.

Met Lo zijn we kort daarop ook naar Robbedoes toegestapt. Ik had zowel realistisch als karikaturaal werk meegenomen en meneer Dupuis kon daar niet zo goed een keuze uit maken. Hij vroeg ons: “Vindt u het goed dat ik er een kenner bij haal?” Dat bleek Franquin te zijn, die mijn cartoonwerk erg mooi vond en Dupuis zover kreeg, dat die Zonk en Stronk aankocht. Dupuis wilde echter wel dat het verhaal hertekend werd. Het feit dat het al in boek gestaan had, ook al was het niet officieel uitgegeven, zat hem niet lekker. Bovendien wilde hij het wat minder uitgewerkt hebben, wat eenvoudiger en commerciëler.

De dag nadat we bij Dupuis waren geweest, stond ineens Karel Cavens – nu hoofdredacteur van Robbedoes (niet Spirou) – bij ons voor de deur. Hij had het verhaal eens doorgelezen en ws daar nogal van geschrokken. Hij vond het geheel veel te “stoned”. Mede hierdoor is de tweede versie toch heel anders geworden dan de eerste.

Jammer genoeg sloeg Zonk en Stronk absoluut niet aan bij het Franse publiek. Achteraf wel verklaarbaar, we hadden het geheel opgehangen aan het begrip “luchtkasteel” en dat zei de Fransen helemaal niets.

Spirou No. 1623, 22 Mei 1969

Inmiddels begon Ambrosius al lekker te lopen, nadat Peter Middeldorp de opzet had geaccepteerd voor Pep. Het enige wat daar veranderde was, dat er bij de besprekingen ineens een of andere vrouw naast Peter zat, om ingewerkt te worden. Dat bleek later de roemruchte Hetty Hagebeuk, die al gauw het algehele bewind overnam. Zij was het ook die bepaalde, dat het tweede verhaal van Ambrosius als eerste gepubliceerd moest worden. Waarom was dat? Omdat Hetty het zinde. Zij heeft ons in het begin al uitgelegd hoe wij de zaak moesten zien. Ze zei: “Je moet mij zien als middelpunt van het geheel en daar draait alles omheen.” Dat zag ik niet zo; je werkt samen op een vriendschappelijke basis en niet in een situatie van “ik ben de baas en de rest mag mijn hielen likken”. Zoiets stimuleert niet bepaald de creativiteit lijkt me.

In die tijd kreeg ik ook een aanbieding van Tina. Daar hadden ze een verhaal over een Pop-band, “Jacky en de Wild Boys”. Dat verhaal hield op, omdat de tekenaar overspannen was, of verhuisd naar Vuureiland, of ingeruild voor een C.I.A.-agent…..in ieder geval, het stopte en ze wilden van ons een opvolger hebben.

Het leek Lo en mij wel leuk om eens zo iets te doen. We hebben er echt een wedstrijdje van gemaakt: “Nu gaan we er voor zorgen dat Patty boven aan de top komt in dat blad”, zeiden we tegen elkaar. En dat lukte ook prima. We kwamen zelfs boven Peggy uit, wat er toch al jaren in stond.

Het is merkwaardig dat er zo weinig aandacht aan meisjesstrips wordt besteed. Waarschijnlijk komt dat doordat er nauwelijks verzamelaars van meisjesstrips zijn, en doordat de meeste lezers van bladen als Stripschrift en Striprofiel van het mannelijke geslacht zijn. Jammer eigenlijk, want meisjesstrips zijn vaak psychologisch veel meer uitgewerkt, veel doordachter dan een jongensstrip.

Over “Patty” kreeg ik overigens prompt last met Hetty. Omdat ik voor Tina ging werken, zei ze tegen Lo, wilde ze me nooit meer zien. De strip wilde ze nog wel, die kon ze niet missen. Natuurlijk zagen we elkaar nog wel af en toe, maar het werd steeds vervelender. Op een gegeven moment had ze zelfs aanmerkingen op mijn kledij. Ambrosius had altijd zo’n enorm lange paarsachtige sjaal om en ik had mijn vrouw Christine gevraagd, voor mij net zo’n lange sjaal te breien. Ik droeg daar een lange zwarte jas bij en Hetty vond dat geen combinatie. Ze had het ook voortdurend over “de stal”, de stal van de Geïllustreerde Pers en wij waren de paarden. Ook is zij op een gegeven moment met albums begonnen. Ze wilde zich wat je noemt waar maken. Later hoorde ik, dat ze dat ook wel moest, het was haar laatste kans. Ze had bij een of ander blad gezeten dat buitengewoon goed liep. De V.N.U. had haar daar weggekocht en bij Avenue gezet. Dat mislukte echter volkomen en nu moest ze bij Pep bewijzen, dat ze een blad toch wel goed kon runnen. Dat mislukte ook volkomen en daarna is ze van het toneel verwijderd.

Albums
Ten tijde van die albums werd er zo veel beloofd! Ieder jaar zou er één uitkomen en zo. Maar als je dan de krukkige voorkant ziet van die albums uit de Pep Stripotheek, dan trek je je de haren uit je hoofd. Zo’n cover als voor het Semic-album “Het Spook van de Murdocks” is m.i. toch veel beter, ook verkooptechnisch. Het draagt tenminste iets over de sfeer van het verhaal. De Pep-albums werden gedrukt in een oplage van 30.000 stuks. Die waren ze zo kwijt, waarna ze er, meen ik, nog eens zo’n hoeveelheid bijgedrukt hebben. En dat hadden ze niet moeten doen, want met die tweede 30.000 zitten ze nu vermoedelijk nog. Het bleef bij die eerste serie, ze gingen er niet mee door.

Een paar jaar later kregen een stel tekenaars Semic Press zover, dat die albums uit wilde gaan uitbrengen met stripfiguren uit Pep. Op het laatste moment trokken die tekenaars zich echter terug, en daar was Hierro, de baas van Semic, natuurlijk nogal kwaad over. Via via hoorde Lo daarvan en samen zijn we naar Hierro toegestapt die wel met ons in zee wilde. Maar in verband met die eerder genoemde toestanden wilde hij dat eerst alleen op basis van een gentlemen’s agreement. Dat is dan ook wel het laatste gentlemen’s agreement die ik ooit afsloot! Er zouden twee albums per jaar uitkomen van Ambrosius, dus dat zag er goed uit. Christine zei alweer van “nu gaan we ons dan toch bewusteloos verdienen”! Ik moet toegeven dat Hierro zich echt wel ingespannen heeft. Hij heeft het album zelfs naar Frankrijk verkocht en in Nederland liep het goed. Ja, en toen kwam die oliecrisis…

Kennelijk zat er toch een sloot olie in dat papier, want de prijs vloog omhoog! Hierro kwam met een moeilijk verhaal aan. Hij moest eerst weten wat de laatste Asterix-albums deden, wat Den Uijl zou gaan doen en wat de nieuwe directeur van de B.V.D. voor plannen had, want dat had allemaal te maken met dat nieuwe Ambrosius-album. Daardoor kwam het dat het tekenen van het officiële contract alsmaar werd uitgesteld. Het begon al aardig op de contracten van Demesmaeker te lijken. Na een tijdje kreeg ik er genoeg van en heb m’n materiaal teruggehaald, althans wat er nog van over was, want diverse dingen waren zoekgeraakt. Naderhand heeft stripantiquariaat Sjors nog twee albums uitgegeven, in zwart/wit; één met diverse korte verhalen en één met Zonk en Stronk.

Samenwerking

Wat het in Nederland zo moeilijk maakt een goede strip te maken, zijn de revenuen. Of een strip nu onderop of bovenaan staat, daar wordt bij de betaling niet op gelet. Of een strip nu redelijk getekent wordt of erg goed, dat vindt men over het algemeen niet zo belangrijk op een redactie en ik geloof dat de lezer het ook niet ziet. Ik vond het leuk om Patty zo goed mogelijk te verzorgen en dankzij die zorg en de uitstekende teksten van Lo kwam de strip bovenaan. Maar die zorg betekende wel, dat er erg veel tijd in ging zitten. Zo werkten Lo en ik ook veel meer samen dan gebruikelijk is. Ik kreeg geen kant-en-klare tekst aangeleverd, maar we gingen samen zitten plotten. We verzonnen samen het verhaal, waarna ik een groffe schets maakte van de pagina indeling en Lo een ruwe tekstindeling aangaf. Daarmee ging ik dan aan het werk. Ik maakte de definitieve tekeningen en dan maakte Lo daar weer de definitieve balloonteksten voor e.d. Er was dan ook niet zozeer sprake van hij schrijft en hij tekent, maar meer van één product, waaraan toevallig twee mensen gewerkt hebben. Deze werkwijze hadden we niet alleen voor Patty, maar ook voor Ambrosius en voor Kwik Silver, een proefstripje dat we voor Dupuis gemaakt hebben toen Morris naar Pilote verdween.

Strips maken is altijd mijn hobby geweest. Ik wilde het altijd zo goed mogelijk doen. Maar als er dan op een gegeven moment zoveel tijd in een plaat gaat zitten dat je vrouw begint te kankeren dat ze de melkboer toch wel graag wil betalen, dan is het niet vol te houden. Bij Tina ging er zo veel tijd in zitten en voor zo weinig geld, dat ik er wel mee moest stoppen om financieel niet aan de grond te komen. Ik kreeg voor Patty al drie jaar het zelfde bedrag, terwijl alles omhoog ging: aardappelen, koffie, enz. Het was dan wel na de oliecrisis, maar het bleef maar stijgen. Ik besloot toen mijn rekeningen op te voeren, maar daar merkte ik ook niets van, want ze betaalden gewoon de oude bedragen uit. En dat terwijl ze met Patty alle mogelijke reclame voor het blad maakten zonder ons er in te kennen: tegeltjes, briefpapier, modeshows, grammofoonplaatjes, je kunt het zo gek niet opnoemen.

De reden voor het stoppen van Ambrosius is een andere. Ook die strip stond goed in de peilingen, maar het is nu eenmaal zo, dat Martin Lodewijk hem niet in Eppo wou hebben; hij vindt zowel de teksten als de tekeningen slecht, punt uit. Aan ons ligt het niet, want het is erg stimulerend dat ik nu nog steeds vragen krijg wanneer er nu weer eens een Ambrosius-verhaal gaat verschijnen. En er is zelfs al een nieuw verhaal met de werktitel “De raadsels rond Black Hill”, waaraan Lo en ik al druk bezig waren, toen er een telefoontje kwam dat het niet meer hoefde. Op dat moment was het plot al helemaal klaar, we hadden voorschetsen gemaakt voor een pagina of tien, vijf stuks waren al in inkt gezet.

De mensen zijn Ambrosius nog niet vergeten. Vorige maand kreeg ik van de Utrechtse studentenvereniging Veritas zelfs het verzoek om over Ambrosius een lezing te komen houden.

Essef
Nadat Patty stopte heb ik een tijdlang helemaal geen strips getekend, tot een paar maanden geleden. Toen belde er ineens een enorm enthousiast figuur op, die een SF-blad, getiteld Essef, wilde gaan uitgeven.

Aanvankelijk zijn er wel een paar dingetjes misgegaan, maar uiteindelijk is het blad er wel gekomen en mijn strip ook. Ik heb altijd al graag een SF-strip willen maken, maar daar was nou eenmaal geen vraag naar. Wèl naar een voetbalverhaal, of een raceverhaal, maar SF niet. Daar waren de bladen al goed van voorzien. Ik kan het stripmaken voor Essef nu weer zien als een liefhebberij. Toen ik met Patty stopte kon ik namelijk zonder probleem deel gaan nemen aan de regeling voor beeldende kunstenaars. Dat bevalt mij uitstekend, ik kan nu de dingen maken die ik het leukste vind. Ik ben volkomen vrij. Bovendien kan ik er nu eindelijk eens de aandacht aan schenken die ik zelf wil, zonder dat ik last heb van een deadline.

Het enige dat me spijt is dat ik nu niet meer samenwerk met Lo. Tien jaar lang heb ik steeds in nauw contact met hem gestaan. Dat teamwerk mis ik nu toch wel…


Reactie plaatsen

Reacties

Er zijn geen reacties geplaatst.